Met goed vooroorlogssspul kregen we contact met een paar families. Van een familie met tien kinderen kon ik van acht personen iedere maand de bonnen ophalen. Dat was fantastisch! Bij een andere familie hadden ze schapen. Daar kreeg ik het vlees en later ook de wol. Die wol moest ik 24 uur in ammoniak zetten om het vet eruit te krijgen. Toen ben ik zelf nog spinnen gaan leren. En heb er menig trui mee gebreid. We verfden deze dan weer in een andere kleur met de 'Vossekopverf'. In Lottum hadden we een familie Arts. Nog een bedrijf van inmaakproducten. Asperges, boontjes, noem maar op.
Kort voor het einde van de oorlog had ik nog goede buitenlak. Dit heette Veluvine.
Daarmee zou ik voor het zilverfeest van pap en mam op 13 januari 1944 een paar kalkoenen
krijgen. Maar op de 13 de januari zaten wij in de kelder. De overkant van de Maas,
Lottum, was al bevrijd. Na de oorlog ben ik voor mijn eigen bruiloft er haantjes
voor gaan halen. In Aayen (Bergen Noord-
-